CBb bevestigt besluit ACM inzake aansluitplicht FrieslandCampina
Het CBb heeft op 17 september 2024 uitspraak gedaan in het beroep van FrieslandCampina Nederland B.V. (FCN) en Zuivelcoöperatie FrieslandCampina U.A. (ZFC) tegen een geschilbesluit van de ACM. Het CBb verklaart de beroepen ongegrond. Dit betekent dat FrieslandCampina geen recht heeft op een extra aansluiting op het terrein van haar kaasfabriek in Lutjewinkel.
Waar gaat de zaak over?
FCN en ZFC zijn twee vennootschappen van Friesland Campina. Beide vennootschappen hebben een geschil met Liander N.V. over de vraag hoe een fabrieksterrein in Lutjewinkel op het net van Liander moet worden aangesloten. Uit een eerder geschil bleek dat ZFC al op het net van Liander was aangesloten; daarom kon zij niet een extra aansluiting krijgen op dat net. Vervolgens verzocht FCN om een eigen aansluiting op het net van Liander. Die weigerde dit.
Volgens Liander vormt het hele fabrieksterrein één object als bedoeld in de Wet Waardering Onroerende Zaken (Wet WOZ). Omdat er per WOZ-object recht is op één aansluiting op het net, en omdat het fabrieksterrein al is aangesloten op dat net, kan FCN geen aanspraak maken op een tweede aansluiting.
Volgens ZFC en FCN wordt de fabriek voor een deel gebruikt door ZFC. Om die reden heeft de gemeente ook aparte WOZ-beschikkingen afgegeven. Dat betekent dat er op het fabrieksterrein meerdere WOZ-objecten zijn, die ieder een eigen aansluiting moeten krijgen.
De ACM stelde Liander in een geschilbesluit in het gelijk. Sinds de zogenoemde NAEN-uitspraak van het CBb is duidelijk dat de ACM niet altijd mag uitgaan van gemeentelijke WOZ-beschikkingen. De verschillende gebouwen op het terrein van de kaasfabriek hebben weliswaar twee verschillende WOZ-beschikkingen gekregen van de gemeente, maar uit informatie van Liander blijkt dat zij in feite één WOZ-object vormen: het gaat namelijk om met elkaar samenhangende onderdelen van een en dezelfde kaasfabriek. Daarom was er volgens de ACM in dit geval reden om te twijfelen aan de WOZ-afbakening van de gemeente. Volgens de ACM stelde Liander terecht dat de fabriek één WOZ-object vormde, en dat object was al van een aansluiting voorzien. Daarom hoefde Liander niet nog een tweede aansluiting te realiseren.
Uitspraak CBb
Het CBb oordeelt dat Liander en de ACM in dit geval terecht afweken van de gemeentelijke WOZ-beschikkingen. Toepassing van artikel 16 van de Wet WOZ leidt tot de conclusie dat de kaasfabriek één WOZ-object vormt. Omdat er per object aanspraak gemaakt kan worden op één aansluiting, wees Liander de aanvraag van FCN voor een tweede aansluiting op datzelfde object terecht af.
Dat er inmiddels zonnepanelen zijn aangelegd op de fabriek, die beheerd worden door een derde partij (Obton), doet niet af aan de beoordeling van de ACM. Dit betreft een ontwikkeling die zich na de geschilprocedure voordeed, waardoor de ACM daarmee geen rekening mocht of kon houden.
Tot slot oordeelt het CBb dat Liander terecht aanbood om aan de elektriciteitsbehoefte van FCN te voldoen door de bestaande aansluiting te verzwaren. De kosten daarvan, inclusief de kosten voor verwijdering van de oude aansluiting, zijn eveneens terecht bij FCN in rekening gebracht.
Deze uitspraak is definitief.